Woord vooraf:
Om het onderstaande goed te kunnen begrijpen is kennis van de eerder verschenen essays noodzakelijk.
Ruimte
Na veel woorden te hebben gewijd aan zaken die niet in onze werkelijkheid bestaan ben ik aangeland bij de dingen die wel in de werkelijkheid bestaan. Men heeft er een naam voor en dat is het ontische, een term uit de filosofie. Het ontische gaat over alles wat daadwerkelijk is, het zijnde. Ik heb het ‘zijn’ in mijn schrijven al een paar keer aangeroerd, zoals: mijn kiezelsteentje kent geen tijd, het is slechts, de kei op de berghelling is, en zelfs licht is.
Het ontische is eigenlijk hetgeen we uit zuiver empirisch onderzoek kunnen gewaarworden. Het zijn de subjecten waar we slechts analytische oordelen over moeten en kunnen vormen; ik zie en voel mijn kiezelsteentje tussen mijn vingers en weet dat het is; dat het bestaat. Ik kan dat verifiëren door mijn steentje door een ander te laten beoordelen; bestaat het? Ja, het bestaat!
De empirische wetenschappen gaan – als het goed is – ook uit van het zijnde, van de dingen die wel in de werkelijkheid bestaan. In mijn onderzoek maak ik gebruik van kennis die in die wetenschappen is opgedaan, maar wel met de kennis uit de voorgaande essays achter de hand.
De drie entiteiten
Na het van de werkelijkheid uitsluiten van de begrippen causaliteit, tijd, afstand en snelheid moet ik de natuur beschouwen met wat overblijft: de zaken die werkelijk bestaan, die zijn. Er zijn drie entiteiten in de natuur die werkelijk bestaan en dat zijn: materie, ruimte en verandering. Bij de beschouwing van die drie entiteiten mogen de niet in werkelijkheid bestaande begrippen alleen als hulpmiddel worden ingezet, maar ze mogen en kunnen zelf geen onderdeel uitmaken van hetgeen beschouwd wordt.
Ik zal de drie entiteiten, materie, ruimte en verandering in het kort voorstellen.
Materie is het tastbare dat werkelijk bestaat, een object kan bestaan uit moleculen, die weer bestaan uit atomen, die weer bestaan uit deeltjes. Het kleinste deeltje dat onomstotelijk bestaat is de waterstofkern, ook wel proton genoemd, maar ik noem het vanaf nu gewoon ‘deeltje’; een ander woord voor deeltje is partikel. In de empirische wetenschappen is aangetoond dat het proton inderdaad het kleinste fysieke deeltje is. Deeltjes bestaan onomstotelijk in de werkelijkheid en vormen samen materie. Elk deeltje in het universum is een op zichzelf staande entiteit, er zijn er dus heel veel van. Vermeende kleinere deeltjes waaruit een deeltje zou bestaan zijn theoretische deeltjes, die bestaan alleen in theorie, niet in de werkelijkheid.
Ruimte is een entiteit en er is er maar één van. Ruimte bevat alle deeltjes die in een permanente staat van verandering zijn.
Verandering bestaat net zo onomstotelijk als ruimte en materie; verandering is daarom een entiteit. Zonder verandering zou het universum niet bestaan. Verandering is hetgeen dat ons laat leven, laat denken, laat doen, dat de zon laat opgaan en ondergaan, dat de seizoenen brengt, kortom; alles laat functioneren.
De titel van deze essay is ruimte, een entiteit die werkelijk bestaat. Er is in de geschiedenis over wat ruimte is gespeculeerd en er zijn daarover veel over aannames gedaan. Door het uitsluiten van alle transcendentale begrippen benader ik ruimte vanuit de uiterste eenvoud en dan is het de kunst om te zien wat ruimte wel is.
Ruimte
Ik heb ooit met een sympathieke kwantummechanicawetenschapper gecorrespondeerd, Tom heet hij. Ik vroeg hem onder meer naar het kleinste deeltje en hij bevestigde dat het proton inderdaad het kleinste deeltje is dat fysiek bestaat, en op mijn vraag wat ruimte is antwoordde hij dat ruimte niets is. In de kwantummechanica is ruimte niets; niets aan te doen. In die tijd trof ik wekelijks, bij koorrepetities in Katwijk, twee inmiddels overleden vrienden van mij, Arie en Jan, beide gepensioneerde medewerkers van ESTEC in Noordwijk. Arie was wetenschapper gespecialiseerd in vacuüm en speelde fantastisch accordeon en Jan had bij ESTEC de supervisie over de vacuümruimte waarin onderdelen van satellieten werden getest, hij speelde zeer verdienstelijk gitaar.
Arie vertelde altijd dat hij ‘heel veel weet van niets’, maar ik begrijp nu dat het ‘niets’ eigenlijk ‘niet iets’ betekent, oftewel niet materie, dus ruimte. Jan vertelde me over de gang van zaken rond de vacuümruimte. Het vacuüm maken van zo’n ruimte, en daar wist Arie alles van, is een vrij complexe aangelegenheid, want alle materie, dus gassen, dampen en stof moeten eruit gehaald worden en dat doe je niet zomaar. Wat overblijft is zuivere ruimte waardoor licht, zwaartekracht, radiogolven en straling gewoon hun weg kunnen gaan. In de vacuümruimte werden testobjecten onder meer blootgesteld aan een simulatie van zonlicht; aan de ene kant van het object werd het object dan heel heet terwijl de andere kant heel koud bleef en daar moeten die dingen wel tegen kunnen. Waar ze ook tegen moesten kunnen was de simulatie van een lancering waarbij het testobject geweldige trillingen te verduren kreeg; Jan kon er mooie verhalen over vertellen.
Ruimte is dus beslist niet niets; het is weldegelijk iets, het is in ieder geval niet materie, want in de vacuümruimte is dat er allemaal uitgehaald.
Immanuel Kant heeft in zijn hoofdstuk Transcendentale esthetica het begrip ruimte behandeld. Ruimte is volgens hem noodzakelijk om uiterlijke beschouwingen te kunnen uitvoeren, dus om objecten überhaupt te kunnen waarnemen. We kunnen ons niet voorstellen dat er geen ruimte zou zijn, maar we kunnen ons wel een ruimte voorstellen zonder objecten. Ruimte is dus de voorwaarde voor de mogelijkheid van verschijningen; zonder ruimte hebben we, om het modern te zeggen, geen beeld en geluid. Er is ook maar één ruimte waarin zich alles bevindt en waarin alles plaatsvindt. Kant weerlegt de gedachte dat er verschillende ruimtes zouden zijn.
Aan het begin van zijn hoofdstuk over ruimte vraagt Kant zich af of ruimte werkelijk een entiteit is, maar hij geeft er in het hoofdstuk verder geen antwoord op. In zijn schrijven is Kant echter zo duidelijk over het bestaan van ruimte dat hij dit eigenlijk niet hoefde te vermelden. Aangezien ruimte onomstotelijk bestaat en het niet-bestaan ondenkbaar is, is ruimte een entiteit, en er is er maar één van.
Ruimte stelt volgens Kant geen eigenschappen van dingen voor, dus ruimte bezit niets dat iets van dingen zou kunnen zeggen, zoals een afmeting of vorm. Het enige wat ruimte doet is ons de mogelijkheid geven om dingen te aanschouwen. De ruimte is niets anders dan de vorm van alle verschijningen van de uiterlijke zintuigen, d.w.z. de subjectieve voorwaarde van de zintuiglijkheid, waaronder alleen uiterlijke aanschouwing voor ons mogelijk is.
Immanuel Kant bekeek de ruimte vanuit het menselijk perspectief, dus hij bestudeerde de rol van ruimte in ons denken. Desondanks is zijn logische benadering een prima leidraad.
Het is duidelijk dat ruimte een heleboel niet is; het is niet afstand en niet materie, maar wat is het nu eigenlijk wel.
Tot het einde van de negentiende eeuw was men ervan overtuigd dat ruimte iets was dat stilstond, een medium waardoor alles, inclusief licht en elektromagnetische golven zich verplaatste. Men noemde dat medium de ether. Eeuwenlang waren geleerden, waaronder zelfs Newton, overtuigd van het bestaan van de ether. De aarde zou zich ook door die ether verplaatsen en dat bracht in 1887 twee Amerikaanse wetenschappers, Albert Michelson en Edward Morley, ertoe om eindelijk eens empirisch aan te tonen dat de ether inderdaad bestaat. Ze hadden daarvoor een opstelling, een ‘optische interferometer’ ontwikkeld waarmee ze konden aantonen dat de aarde inderdaad door de ether bewoog. De experimenten werden tussen april en juli van het jaar 1887 uitgevoerd. Maar inplaats van aan te tonen dat de ether inderdaad bestaat toonden ze aan dat de ether helemaal niet bestaat en dat was een enorme schok. Later werd de opstelling door anderen nagebouwd en verbeterd en dat toonde nog duidelijker aan dat er geen ether bestaat. Het Michelson–Morley experiment werd het meest beroemde mislukte experiment in de geschiedenis. Er was net een nieuwe generatie theoretische natuurkundigen opgestaan, waaronder Albert Einstein en die moesten door de resultaten van het experiment hun visie op ruimte herzien. Het heeft nog heel wat jaren geduurd voordat wetenschappers eindelijk moesten toegeven dat de ether niet bestaat. Desondanks hebben verschillende theorieën het bestaan van de vermeende ether niet kunnen loslaten.
Wat men ook beweert; ruimte is niet het stilstaande medium dat men ether heeft genoemd.
Ik weet wat ruimte niet is: het is niet materie, niet afstand, niet tijd en het is ook niet iets dat lijkt op de ether. Om te zien wat ruimte wél is moet ik me richten op wat overblijft en daarmee kijken wat er precies in ruimte gebeurt.
Wat is ruimte wel?
In de inleiding van deze reeks essays had ik het over dat dingen soms zo eenvoudig zijn dat je het gewoon niet ziet; dat is zeker zo bij ruimte, maar na enig intensief denkwerk zag ik het.
Door het probleem van het blindstaren op zaken die alleen in ons verstand bestaan worden we afgeleid van de werkelijkheid. Ruimte is een heleboel niet, maar als ik goed kijk dan zie ik in wat overblijft de weg waarlangs alle veranderingen plaatsvinden, meer niet; ruimte is alleen weg; het klinkt een beetje vreemd, maar ik ben ermee aan de slag gegaan; het zal veel verklaren.
Ruimte bestaat uit wegen, uit paden. Zonder die paden zijn veranderingen niet mogelijk en dankzij die paden kan alles veranderen, kan er wind waaien, kan er regen vallen, kunnen beken en rivieren stromen, kan de maan om de aarde draaien, kan de aarde in een baan rond de zon draaien, is het hele universum in staat van verandering.
Een voorbeeld van de weg is de weg die een asteroïde volgt. Een asteroïde wordt niet door iets voortgestuwd – het is slechts –, maar volgt het pad dat de ruimte biedt; de asteroïde volgt een weg waar hij zelf geen invloed op heeft, de weg ligt klaar om gevolgd te worden. De weg is nooit recht, andere objecten, niet de asteroïde zelf, beïnvloeden de weg en zorgen ervoor dat de asteroïde voor ons idee van koers verandert, maar het volgt gewoon zijn weg. De ruimte bepaalt de weg van de asteroïde, niet de andere objecten. Ruimte is de weg.
Ruimte, de weg, is mijn eerste vondst in het kader van de natuur op zijn eenvoudigst, een belangrijk onderdeel voor verdere ontwikkeling in de weg naar Eenvoud.
Een deeltje doet zelf niets, het is slechts, het wordt als op een knikkerbaan voortgedreven door de ruimte die de weg voor het deeltje bepaalt. Andere deeltjes/objecten hebben invloed op ruimte en hebben daardoor invloed op de weg zelf en daardoor hebben ze indirect invloed op andere deeltjes/objecten. Over het deeltje in ruimte gaat de volgende essay.